Een blik achter de schermen van de jury: Bert Boone over Capacity Building ‘lokale partnerschappen’

Gepost op 26/09/2023

Bert Boone is bij Europa WSE geen onbekende. Niet enkel was hij tijdens zijn actieve loopbaan een van de trouwste ESF-promotoren, Bert was ook lid van het managementcomité en (tegenwoordig oud-)directeur van het ESF-agentschap. Hij kent dus het reilen en zeilen van de afdeling als geen ander. Die jarenlange ervaring maakt van hem de uitgelezen persoon om te zetelen in de jury van het Europese project Capacity Building ‘lokale partnerschappen’. En dat maakte indruk. Daarom deelt Bert graag zijn gedachten in deze unieke blik achter de schermen van de jurytafel.

“Het ESF-programma staat voor een aardverschuiving. Vergeet de tweejarige projecten die kwetsbare mensen op weg helpen naar hun integratie in de samenleving, met aandacht voor hun arbeidskansen. Vanaf 2024 werkt Europa WSE met lokale partnerschappen die de werking voor een zestal jaren dragen en uitrollen. Aan deze uitvoering gaat een heuse selectieprocedure vooraf om de juiste kernpartners samengesteld te krijgen, met de juiste engagementen van de lokale besturen en VDAB. Eenmaal de partners zijn geselecteerd, mogen/moeten ze samen aan de slag. Als extern jurylid kreeg ik de kans om een vijftiental partnervoorstellen door te nemen en de pitches van organisaties mee te maken."

Sterk Vlaanderen

Een tienbladig document volstaat ruimschoots om een organisatie met actieplan voor te stellen. Er zijn veel organisaties van verschillende schaalgroottes, van zeer lokaal tot landelijk actief. Elke organisatie heeft inmiddels door de jaren heen diverse methodieken in huis en heeft een bepaalde focus scherp gesteld, maar is tegelijk wendbaar genoeg om zinvolle bijdragen te leveren. Ik krijg de indruk dat er te veel organisaties aanschuiven. Vlaanderen blijft een regio met veel initiatiefnemers die allemaal in leven willen blijven. De spanning tussen de belangen van een lokaal partnerschap en het eigen organisatiebelang is voelbaar. Voor sommigen nog onwennig, voor anderen een vernieuwing waarvan ze in wezen niet weten waartoe het leidt. Want een lokaal partnerschap vraagt ruimte om lokaal flexibel en autonoom samen te werken, zonder dat de moederorganisatie zich telkens gaat moeien. Ook hier staan we voor een transitieperiode, na vele pogingen van consortia, samenwerkingsverbanden…en nu lokale partnerschappen.

Geen start zonder geschiedenis

Het huidige vernieuwende concept van samenwerken met een stabielere (langere) werkingsperiode geeft kansen aan de partners om te investeren over een periode van zes jaar. Dat is een duidelijke plus voor de kwaliteit van de werking. Maar de start van deze werking kende al een langere proloog, om het in wielertermen te zeggen. De voorbije jaren is er ruim geïnvesteerd in ESF-Vlaanderen met de dreigende geldoverschotten van de vorige programmaperiode. Deze veelheid van oproepen en projectkansen hebben ook meer dan een gemiddeld aantal diverse organisaties geactiveerd om een steentje bij te dragen aan de arbeidsintegratie van kwetsbare mensen. Niets fout mee. Maar aan het einde van dergelijk project staan er nu wel meer organisaties dan gewoonlijk aan te dringen om voort te bestaan.

De drang om voort te bestaan

Het is logisch dat organisaties die projectmatig groeien een overlevingsdrang hebben om voort te bestaan. Daardoor ligt de lat telkens opnieuw hoger om evenredige middelen binnen te krijgen. Vandaag dragen we de gevolgen van de voorbije overvloedige projectmiddelen. Dat geeft de perceptie dat er nu een ’slagveld’ dreigt te ontstaan, want niet alle organisaties zullen op hetzelfde niveau kunnen voortwerken. De voorziene middelen zijn ook absoluut minder. Bij voorstellingen en besprekingen merk je af en toe dat organisaties ervoor uitkomen dat het hen te doen is om hun reguliere werking (met wachtlijsten) te versterken om aan de hulpvragen van de doelgroepen te kunnen voldoen. Niets oneerbaars, maar het maakt nog maar eens duidelijk dat dit vernieuwend concept van lokale partnerschappen niet ten volle met een nieuwe lei begint.

Lokale partnerschappen verdienen een ernstige kans om kwetsbare mensen op verschillende levensdomeinen te omarmen en te integreren op weg naar hun arbeidsintegratie. De vooropgezette ambities van 20%-succesratio zijn best haalbaar. Er zijn evenwel enkele kanttekeningen te plaatsen waarop we vandaag moeten anticiperen.

  • Het stopt niet met de geselecteerde kernpartners; zij krijgen de kans om zich nog te versterken met ‘onderaannemers’ die specifieke deskundigheid kunnen inbrengen. Hopelijk gaat de vorm van aanbesteding hiertoe geen roet in het eten gooien, want bij dit hele concept stond administratieve vereenvoudiging voorop.
  • Een lokaal partnerschap van kernpartners mét lokale besturen en VDAB als overheidsinstanties heeft training nodig in het vormen van een gelijkwaardig partnerschap. Een duidelijke positionering en transparantie zijn basisvoorwaarden. Of dit zich zomaar kan ontwikkelen zonder een neutrale procesbegeleider, is maar de vraag. In de beginfase is vooral een bewaker nodig die de rollen van elk expliciteert en bewaakt. Dit proces zal niet zomaar onderling kunnen worden waargemaakt.
  • Samenwerken van organisaties vertaalt zich in samenwerken door mensen, medewerkers vanuit diverse organisaties. Wanneer elk vanuit zijn of haar organisatie blijft werken, zal het gemeenschappelijke werk ondergesneeuwd geraken. Onderling vertrouwen wordt als hoofdwaarde naar voren geschoven. Het vertaalt zich volgens mij in gedeelde locaties, permanent elkaar ontmoeten en een passende rolverdeling met besluitkracht.
  • Er wordt verteld dat de geldelijke middelen minderen in de komende periode. De vraag blijft dan ook overeind waar de innoverende veerkracht nog kansen krijgt. Zullen er nog middelen worden voorzien voor experimentele innovatie? Dergelijke investering blijft een noodzaak om op langere termijn een kwaliteitsvolle werking te blijven ontwikkelen.

Als jurylid was het spannend om te zien welke dynamiek er stilaan leeft. Vandaag nog vanuit een vraagstelling van afzonderlijke organisaties die schoorvoetend stappen zetten naar collega-organisaties. De tijd zal leren of de doelgroep inderdaad vooraan komt te staan. Want eenieder is het daarover eens en krijgt het ook gezegd: het gaat om de kwetsbare mensen zelf die er baat bij moeten hebben. De organisatiebelangen zullen dus een stap terug moeten zetten en hun eigen structuren en bedrijfsculturen moeten afstemmen op de dynamieken die lokaal spelen. Een uitdaging die de moeite is om waar te maken.