Vijf lessen uit het pilootprogramma leerecosystemen
Eind 2021 lanceerde Europa WSE een pilootprogramma voor leerecosystemen. Binnen dit programma wordt actief gewerkt aan het verder ontwikkelen van ideeën en concepten die zijn voortgekomen uit het transitieprogramma leven, leren en werken. Het doel van dit pilootprogramma is om te begrijpen hoe het concept van leerecosystemen, dat tot nu toe voornamelijk een theoretisch begrip was, in de praktijk kan worden toegepast in Vlaanderen. Vijf pilootprojecten gingen aan de slag.
In samenwerking met medewerkers uit de Studiedienst van het Departement Werk en Sociale Economie is een leeragenda opgesteld. Deze agenda brengt de verschillende lessen en inzichten samen die zijn voortgekomen uit het pilootprogramma. Deze lessen zijn gegroepeerd onder de volgende thema's:
De volledige leeragenda met geleerde lessen en inzichten, is terug te vinden onderaan dit blogbericht. Hieronder delen we vijf waardevolle lessen die we hebben geleerd uit het pilootprogramma, en die anderen kunnen helpen bij het opzetten van een succesvol leerecosysteem.
1. Het belang van een broker met een goed verhaal.
Elk project heeft bij de start baat bij een actieve 'broker' - een goed genetwerkt persoon met een goed verhaal, die ook bereid is om de handen uit de mouwen te steken. Het persoonlijke engagement en het netwerkvermogen van de broker, evenals het vertrouwen van andere partners, zijn minstens zo belangrijk als dat van de organisatie waartoe deze persoon behoort. De broker is in staat om diverse perspectieven rond de tafel te krijgen en kan noden en opportuniteiten aan elkaar linken.
Doorheen het project blijft dit een belangrijke taak. Wel is het van essentieel belang dat er vanaf het begin aandacht wordt besteed aan het ontwerpen van een passende governance waarbij verantwoordelijkheden verdeeld worden over verschillende partners en geschikte samenwerkingsprincipes af te spreken (onder andere wat betreft het nemen van beslissingen over toewijzing van middelen, opnemen van bijkomende partners, …). Dit om te voorkomen dat de broker een bottleneck wordt of dat de andere partners geen eigenaarschap voelen of opnemen.
2. Leerervaringen in levensechte contexten vragen om een bewuste reflectie op die ervaring.
De pilootprojecten waren het eerste projectjaar druk met het mobiliseren van partners en met het verbinden, integreren en (co)-creëren van levensechte contexten voor leren. Dit leidt in de pilootprojecten stelselmatig tot een toename van toegankelijke activiteiten waarin lerenden al doende hun talenten kunnen ontdekken en verder ontwikkelen.
Waar de projecten nog erg zoekende zijn, is op vlak van het stimuleren van reflectie en leren in deze contexten. Het is immers naïef om te veronderstellen dat wanneer mensen elkaar ontmoeten en dingen doen, er vanzelf zinvol en doelgericht geleerd wordt in lijn met een bepaalde focus/visie. Een betekenisvolle leerervaring vraagt om een bewuste reflectie. Hoe lerenden tot deze reflectie komen, vraagt om experiment. Het team dat het leerecosysteem vormgeeft is daarom best een multidisciplinair team, waarin ook iemand betrokken wordt die gespecialiseerd is in (complexe) leerprocessen en iemand met een achtergrond in (human centered) design om doelgericht te kunnen experimenteren met nieuwe aanpakken.
3. Het verbinden van een leerecosysteem aan een fysieke site biedt kansen, maar stelt ook voor uitdagingen.
Een aantal pilootprojecten verbinden het leerecosysteem met de (tijdelijke en/of toekomstige) invulling van een fysieke site door verschillende partners. ‘Samenhuizen’ op een site helpt kruisbestuiving (bv om toegang te krijgen tot elkaars publiek, kennis te maken met elkaars werkwijzen, samen acties op te zetten, …). Daarnaast geeft het een leerecosysteem ook een zekere identiteit.
Hoewel het dus zeker een faciliterende factor is, is het op zichzelf niet voldoende. Bijkomende acties zijn nodig bijvoorbeeld om de werkingen die diverse ‘bewoners van een site’ uitbouwen te verbinden zodat ze elkaar maximaal kunnen verrijken. Dit gebeurt namelijk niet vanzelf.
Het verbinden van een leerecosysteem aan een site stelt ook voor een aantal uitdagingen. Denk aan de logistieke uitdagingen die te maken hebben met het beheer van de site of met het bewoonbaar krijgen van leegstaand patrimonium. Een andere uitdaging is om de connectie met en de kansen in de bredere omgeving uit het oog verloren worden. Om deze uitdaging het hoofd te bieden is het essentieel om de relatie met de omgeving te versterken bijvoorbeeld via “druppels”, i.e. kleinschaligere, tijdelijke versies van wat er op de site aangeboden wordt in de ruimere omgeving van de site.
4. De scope bepalen van het leerecosysteem maakt het project uitvoerbaar.
Vanuit Europa WSE wordt het pilootprogramma breed ingezet als een programma dat levensechte contexten voor leren wil ontsluiten voor jong en oud. Zowel de aard (of het thema) van deze levensechte contexten als de doelgroep worden niet verder bepaald. Dit maakt het voor startende projecten niet evident om gestart te geraken, want als alles mogelijk is: hoe starten we dan en met wie? De pilootprojecten hanteren verschillende strategieën om de scope (wat en voor wie) te bepalen, zonder daarbij te vervallen in een niche die slechts een erg klein aantal lerenden of interesses bedient.
Een aantal projecten kiezen ervoor om te vertrekken van complexe uitdagingen die de regio (in de toekomst) treffen en die implicaties hebben op bijvoorbeeld de vaardigheden die nodig zijn om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Denk aan uitdagingen op vlak van mobiliteit, zorg, landbouw, toerisme, … De contexten die ontsloten worden via het leerecosysteem en de partners die betrokken worden bevinden zich dan ook in deze domeinen.
Andere projecten benoemen een aantal talent- of interessedomeinen zoals kunst, sport, techniek, natuur, … en stemmen de leercontexten hierop af.
Een laatste interessante praktijk die we zien verschijnen bij de projecten is om een aantal principes af te spreken die gehanteerd worden als leidraad om te beslissen of een bepaald aanbod en een bepaalde partner een plek heeft binnen het leerecosystemen. De leefregels van maakleerplek of het waardenkader van KLOOZ zijn hier mooie voorbeelden van.
5. Zorg voor voldoende tijd en capaciteit om te komen tot een gedragen project.
Organisaties die interesse toonden in de pilootoproep werden in de aanloop naar de indiening van een project ondersteund door Tweeperenboom met een aanbod van drie werksessies inzake het vormgeven van een visie (centrale doelstelling), governance en actieplan voor de eerste zes maanden. Dit bleek nodig om te komen tot een kwaliteitsvol projectvoorstel, maar was niet voldoende om na de start van het project meteen uit de startblokken te kunnen schieten. Meer ondersteuning op maat, waarbij bijvoorbeeld ook de inzet van mogelijke partners van het leerecosysteem gefinancierd wordt om deel te nemen aan de sessies, maar ook om tussen de sessies zaken door te werken en onderling te bespreken was helpend geweest. Daarnaast kregen in dit voortraject ook een aantal zaken minder aandacht zoals stakeholdermapping en het ontwerpen van een lerende aanpak.
Ook na de start van het project bleek het voorzien van voldoende tijd en capaciteit voor het beheer van het organisatienetwerk nodig. Een werkend model hiervoor was de flexibele ’10 beurten kaart’ die een aantal pilootprojecten inkochten bij een geschikte dienstverlener en waarop ze beroep konden doen wanneer ze voor een uitdaging stonden omtrent het beheer van het organisatienetwerk.